Waarom overkomt ons dit?


Waarom overkomt ons dit?

Corona, er is al veel over gezegd en over geschreven en soms, moet ik bekennen, ben ik ook wat coronamoe. Stagiair zijn in deze periode verloopt iets anders dan verwacht, maar gelukkig blijft er veel mogelijk. Daarnaast ben ik in deze fase van mijn opleiding ook gewoon bezig met mijn eindwerkstuk en dat kan gewoon doorgaan. Mijn eindwerkstuk probeert een antwoord te formuleren op welke wijze pastores ouders bij kunnen staan die een kind verliezen tijdens de zwangerschap. Dit is een heftig onderwerp, waar veel mensen mee in aanraking komen, veel meer dan ik in eerste instantie verwacht had.

In mijn onderzoek speelt de vraag naar het lijden een grote rol. Dit is niet alleen van toepassing op ouders die met dit grote leed geconfronteerd worden. In onze levens worden wij allemaal geconfronteerd met situaties die onze wereld door elkaar kan schudden. Wanneer we in aanraking komen met pijn en verdriet, het lijden, dan kan de vraag ontstaan waarom dit ons juist nu overkomt. In mijn eindwerkstuk komen enkele theologen aan het woord die antwoorden trachten te formuleren. Een theoloog die mij hierin erg heeft aangesproken, is de Amerikaanse rabbijn Kushner. Van hem zal ik enkele gedachten delen. Daarnaast is de vraag naar het lijden van alle tijden. Hij komt al voor in de Schrift en staat centraal in het Bijbelboek Job.

Job, omschreven als rechtschapen man, wordt door de duivel op de proef gesteld om te zien of Job trouw blijft aan God wanneer hij wordt blootgesteld aan het lijden. Vervolgens overkomt hem allemaal ellende en wanneer hij in zak en as zit, stelt zijn vrouw vervolgens maar voor om God te vervloeken en te sterven, waarop Job haar antwoord met: ‘Het goede nemen we wel aan van God, waarom dan het kwade niet?’ (Job 2,10)

Daarna komen zijn vrienden langs. Zij stellen dat al het goede dat wij ontvangen een beloning van God is en alle ellende een straf. Job moet volgens hen dus zijn fouten onder ogen zien en tot bekering komen. Job reageert door te stellen dat hij niets verkeerd heeft gedaan en hij wil een antwoord van God. Dit doet God. Hij geeft alleen niet het verwachte, duidelijke antwoord, maar stelt een wedervraag: ‘Waar was je toen Ik de aarde begon te bouwen?’ (Job 38,4) met een prachtige beschrijving.

Job ziet in dat hij Gods almacht niet kan bevatten en maakt zich klein. Vervolgens spreekt God de vrienden van Job aan en noemt ontsteld te zijn, want zij hebben met hun beschrijvingen een verkeerd beeld van God geschetst. Job ontvangt al zijn bezit weer terug, zelfs dubbel. Hij krijgt weer kinderen en sterft honderdveertig jaar later, oud en hoogbejaard.

Voor de Amerikaanse rabbijn Kushner is de vraag naar het lijden een persoonlijke. Hij schreef in de jaren ’80 het boek ‘Als ’t kwaad goede mensen treft’ naar aanleiding van het ziekteproces en overlijden van zijn zoon Aäron. Hij leed aan de ziekte progeria, een verouderingsziekte, waardoor hij niet ouder zou worden dan 15 jaar. Op 14-jarige leeftijd is hij overleden. De joodse rabbijn Kushner ging hierdoor nog intenser stilstaan bij de vraag waarom onschuldige mensen door het kwaad worden getroffen.

De vraag waarom ‘goede mensen’ moeten lijden, wordt volgens Kushner vaak op een van de volgende manieren beantwoord:

De beeldspraak van het tapijt
Aan de voorzijde is het tapijt een kunstwerk, met een prachtig patroon, maar aan de achterkant is het een wirwar van lijnen, sommige glad en andere gerafeld. Sommige hebben een knoop erin en allemaal lopen ze een andere kant op. De uitleg is dan dat God een patroon heeft waar onze levens inpassen, soms in de knoop of afgesneden en andere mooi lang. Dit vereist het patroon en heeft niets met de draden te maken. Het mondt uit in een kunstwerk, dit zie je alleen wanneer je afstand neemt. Kushner stelt dat hij dit beeld niet kan gebruiken, omdat het lijden iets is dat aanstoot geeft en dit praat het lijden goed.

Het beeld van de pottenbakker
Op het marktplein staat een pottenbakker. Hij wil zijn spullen verkopen en slaat hiervoor met een stok op zijn potten. Hiermee laat hij zien hoe sterk zijn ambachtswerk is. Hij kiest wel de goede potten uit om op te slaan en weet waar hij ze moet raken, zodat ze niet breken. Dit staat voor de uitspraak: ‘God geeft jou niet meer dan je aan kan’, in reactie hierop stelt de rabbijn: ‘ik had dan graag iets minder aangekund.’

Het beeld van de Hemel
De Hemel wordt geschetst als een plek waar alles goed komt. Dit is een beeld dat troost kan bieden, maar het kan ook een excuus zijn om het verstand niet te gebruiken en af te wachten tot hierna alles goed komt.

Deze antwoorden zijn voor de auteur dus niet toereikend. Misschien, stelt Kushner, is God wel niet de oorzaak van ons lijden, maar speelt Hij een andere rol, hierbij verwijzend naar psalm 121: ‘Mijn hulp is van de Heer’.

Kushner geeft een andere mogelijke uitleg. Het zou kunnen zijn dat er zoiets als toeval bestaat. Bij de schepping bracht God orde aan in de chaos, hij bracht voorspelbaarheid aan. Misschien gaat de schepping vandaag de dag nog steeds door. Dingen gebeuren willekeurig. Dat is chaos, met andere woorden: dat is waar Gods scheppende licht nog niet is doorgedrongen. Een ander idee is dat God de schepping beëindigde en de rest is aan ons. Er staan dan nog niet verwijderde steigers rond het gebouw van Gods scheppingswerk. We moeten er dan mee leren leven dat dit de restanten van chaos zijn, die ook God met boosheid en verdriet vervullen. Wanneer men getroffen wordt door het leed is het een reflex om boos te zijn op God. Dit verandert alleen niets. Het raakt God niet en het roept geen maatregelen op. Het levert alleen een barrière voor de troost op.

Boos zijn helpt niet, bidden wel, mits er niet gebeden wordt voor het onmogelijke. Bidden brengt ons in aanraking met andere mensen, mensen die dezelfde zorgen, dezelfde waarden hebben. Het gebed is dan een teken van het naast elkaar staan, een teken van gemeenschap zijn. Het brengt ons in aanraking met andere mensen en met God. Bidden om wonderen werkt niet, je kan wel bidden om kracht, moed en genade. Het gebed helpt dan om verborgen reserves aan te spreken en God geeft ons de kracht om problemen aan te kunnen.

Wat doet God dan wel? Hij zorgt dat mensen arts of verpleegkundige worden. Hij helpt ons om dapper te zijn. Het lot, niet God, belast ons met het probleem en God biedt ons versterking. Mensen zijn de taal van God. Het goede dat mensen doen, zijn dus daden van God, zo besluit Kushner zijn boek.

Die laatste gedachte blijft bij mij altijd weer hangen. Antwoorden op die ingewikkelde ‘waarom overkomt mij dit’-vraag zijn eigen zoektochten naar God, daarin lopen we ons eigen pad en zijn de gegeven antwoorden zelden volledig van toepassing. Hopelijk mogen we dan ervaren dat die vraag misschien wel niet beantwoord wordt, maar het antwoord doorklinkt in de troost en liefde die we mogen ervaren en concreet wordt in het omzien, het vriendelijk gebaar en het bidden voor elkaar, want: ‘mensen zijn de taal van God. Het goede dat mensen doen, zijn dus daden van God.’


Sander Verschuur

Bronvermelding: Harold Kushner (1983). Als ’t kwaad goede mensen treft. Utrecht: Ten Have.



Sint Jan de Doper parochie